dinsdag 9 februari 2016

Genegenheid binnen de familie Van Losecaat

Op 16 januari 1622 diende de in Zaltbommel woonachtige Hermanna van Losecaat bij het Hof van Gelderland een klacht in tegen Jacob van Losecaat, waarbij van hem werd geëist dat hij zou bewijzen dat hij een wettige zoon van de in 1602 overleden hopman in Spaanse dienst Herman van Losecaat was. Hermanna gaf aan dat zij de enige dochter was van deze Herman van Losecaat, uit diens huwelijk met een zekere Aaltje van Abeel (ook wel geschreven als: van den Aenbelt). Herman was eerder gehuwd geweest, namelijk rond 1566 met Catharina van Tongeren, weduwe van jonker Johan van Huessen, met wie zij drie voorkinderen had: Hendrik, Margriet en Jan van Huessen. Deze eerste vrouw was gestorven in 1586, waardoor een tweede huwelijk eerst vanaf dat jaar moet hebben plaatsgevonden. Volgens Hermanna paste Jacob van Losecaat niet in het familieplaatje en ontkende zij iets te weten van zijn bestaan. Vervolgens ontrolt zich een smakeloos proces waarbij beide partijen steeds meer met de waarheid een loopje namen en bovendien getuigen opriepen die op hun beurt ook weer bijdroegen aan de verspreiding van tegenstrijdige feiten. In zijn verweer benadrukte Jacob van Losecaat dat Hermanna zelf een bastaard was, daar haar vader haar moeder slechts tot bijzit had. Bovendien had Hermanna ook nog een broer Jacob en een zuster Heesken. De laatste trad als 47-jarige in 1622 op in een belastende verklaring voor haar zuster. Deze zou geboren zijn toen Heesken als negen- of tienjarige in de kraamkamer van haar moeder getuige was van het gesprek van haar vader Herman over het hem bereikte nieuws dat de prins van Oranje in Delft was neergeschoten. Dit zou wijzen op de geboorte van eiseres in het jaar 1584, voldoende om aan te tonen dat Herman van Losecaat toen nog gewoon met Catharina van Tongeren gehuwd was, en de kinderen van Aaltje dus uit bastaardij waren voortgekomen. Bovendien zou er sprake zijn van nog twee kinderen, waarvan er een ook Jacob heette. Ten overvloede werd er nog een oude dienster bijgehaald die ooit, 38 jaar daarvóór, op huis Wayenstein te Herwijnen voor Herman van Losecaat had gewerkt, en niet beter wist als dat Hermanna een dochter van de bijzit was.
Hermanna weerlegde de verklaringen en wees op het feit dat de getuigen allemaal verschillende geboortejaren van haar aangaven. Weliswaar steeds in het verkeerde tijdsbestek, tussen 1582 en 1585, maar dat was volgens haar te wijten aan hun onhelder waarnemingsvermogen. Haar zuster Heesken zette zij weg als ‘ondeugend’, omdat zij een echtbreekster was, die haar man Roelof Mathijsz en haar drie kinderen had verlaten voor een zekere Alexander van der Strijdhorst. De tegenpartij sloeg vervolgens ook hard terug. Hermanna van Losecaat zou in 1594, nog bij het leven van haar vader er vandoor zijn gegaan met een Anthony van Drolshagen, en daarna met een kapitein Aldendorp. Van de laatste had zij een dochter, genaamd Johanna, die ten tijde van het proces nog leefde, en groter en sterker was dan haar moeder. Vervolgens was Hermanna in het huwelijk getreden met de Engelsman met de Hollandse naam Dirk Peters van der Wiel, een vaandrig, met wie zij een zoon genaamd Herman kreeg. Toen de echtgenoot tot het besef was gekomen een foute vrouw te hebben getrouwd had hij haar verlaten om in Oost-Indië zijn heil te zoeken. Eenmaal weer op zichzelf aangewezen, had Hermanna de remmen volledig losgegooid en had zij het met vele mannen aangelegd en in overspel geleefd. In dat verband wordt gesproken over een hoogduits edelman, genaamd Brandt, waarbij zij een zoon Joost kreeg, die tijdens het proces bij zijn tante Heesken van Losecaat in Bommel woonde, en dan ca. 14 of 15 jaar oud was. Deze edelman had Hermanna met grote schulden verlaten, waarna ze het had aangelegd met een andere hoogduitse edelman, genaamd Vos. Ook hij had haar verlaten met hoge schulden. Tenslotte wierp Hermanna zich op een Engelse luitenant, genaamd Halsart, met wie zij een jong overleden zoon en een dochter kreeg. Halsart zelf overleed aan de pokken, en liet haar naast verdriet op zijn manier ook weer de nodige schulden na. Hoe het nu met de wettige geboorte van de verweerder Jacob van Losecaat zat, wordt intussen niet duidelijk. Hermanna ontkende dat hij dezelfde was als haar broer. En enkele afschriften van akten zouden aantonen dat zij als zuster werd vermeld van Jacob van Losecaat, die aan het begin van de zeventiende eeuw ambtman van Batenburg was. (Bron: Gelders Archief, 0124 Hof van Gelre en Zutphen, inv.nr. 5099, civiel proces 1624 nr. 29).

Geen opmerkingen: