maandag 3 december 2012

Marianne van Oranje-Nassau in het Gelders Archief

In het archief van de familie Schimmelpenninck van der Oye op het Gelders Archief bevinden zich enkele brieven van een van de meest aansprekende telgen uit het geslacht Van Oranje-Nassau in de negentiende eeuw. We hebben het dan niet over één van de drie opeenvolgende koningen Willem, maar over de jongste dochter van koning Willem I en Wilhelmina van Pruisen die in 1810 in het stadspaleis van de familie in Berlijn werd geboren en met de namen Wilhelmina Frederica Louisa Charlotta werd gedoopt. Zij was echter beter bekend als prinses Marianne. Een naam die wel paste bij het dromerig portret dat van haar als jonge vrouw werd geschilderd. Haar geschiedenis hoeft op deze plaats niet voor de zoveelste keer te worden beschreven. Zij was immers ook in haar eigen tijd bekend als de minnares van Johannes van Rossum (1809-1873).
Deze Hagenaar die haar op haar vele reizen trouw diende als koetsier, stalmeester en andere functies werd haar minnaar nadat een feitelijk huwelijk van 15 jaar van haar met haar neef Albert van Pruisen in 1845 was stuk gelopen op een aantal simpel te voorspellen onhebbelijkheden van de kant van de man. Na het moment van verlating zou het nog vier jaar duren eer de scheiding ook formeel door de beide hoven werd bekrachtigd. In die tussentijd was namelijk het een en ander gebeurd. Marianne verbleef na haar vertrek uit Berlijn afwisselend op de buitenplaats Rusthof te Voorburg, kasteel Reinhartshausen te Erbach en op slot Kamenz in Silezië, samen met haar getrouwde Johannes van Rossum. Op het bijgaande portret is de man te zien, nonchalant met een wijze blik leunend op een muurtje, met een tuinvaas en slot als decor. Hierin herkent niemand meer een koetsier.
In 1849 leidde deze relatie tot de geboorte van een zoon: Johannes Willem van Reinhartshausen (1849-1861). Inderdaad, vernoemd naar een van haar kastelen. Diens geboorte legde intussen wel een bom onder de al jaren bestaande status quo wat betreft haar huwelijk met Albert van Pruisen. Afgezien van het feit dat de man intussen ook iemand anders als serieuze huwelijkskandidate had gevonden. Het Oranjehuis verbrak na de geboorte van haar zoon alle contacten met Marianne, en Pruisen verbood haar de toegang tot dat land, en daarmee de toegang tot haar kinderen die zij samen met Albert had gekregen. In de praktijk viel het wel mee. De achtergebleven kinderen bleef zij met enige regelmaat op neutraal terrein zien, en de familieban zal haar weinig zeer hebben gedaan. Van haar vader Willem I is bekend dat hij zeker twee bastaardkinderen had. Haar broer Willem II telde er al acht, en van diens zoon Willem III bleef de teller op liefst tien bastaarden staan. Zij zal wat dat betreft liefde en lust goed van elkaar hebben kunnen onderscheiden.
De bleue jonge vrouw van het portret bleek bovendien ook andere kwaliteiten te bezitten. Als componiste maakte zij in 1836 een parademars, en in haar Pruisische periode investeerde zij in de aanleg van wegen en de (glas)industrie in de regio Breslau.
De beide brieven die zich hier in het Gelders Archief bevinden zijn van juni 1847, en geschreven op het slot Kamenz. Alhoewel allang van haar man gesepareerd noemt zij zich nog steeds ‘prinses Albrecht van Pruissen’. Terwijl ze hoopt dat haar koffers niet ‘gevisiteerd’ zullen worden en dat de heer Van Rossum met vrouw en kind een paspoort kunnen krijgen. Tragiek lag in het verschiet. Tien jaar na de dood van haar minnaar overleed zij zelf. Op de grafplaats van beiden te Erbach staat echter alleen haar naam vermeld.

Geen opmerkingen: